- wohl
- wohl1 〈comparatie: besser, am besten〉wel, goed, juist2 〈comparatie: wohler, am wohlsten〉wel, gezond ⇒ lekker3 wel, vermoedelijk ⇒ ongeveer4 wel(iswaar)♦voorbeelden:1 wohl bedacht, überlegt • weloverwogen, weldoordachtwohl beraten • goed geadviseerdwohl erhalten • in goede staat〈formeel〉 wohl temperiert • (a) met, op de juiste temperatuur; (b) passend, niet overdrevenwohl daran tun, ihn zu warnen • er goed aan doen hem te waarschuwenwohl unterrichtete Kreise • welingelichte, goed geïnformeerde kringenwohl verwahrt • goed, veilig opgeborgennun wohl • nou goedwohl oder übel • goedschiks of kwaadschiks2 〈figuurlijk〉 wohl dem Manne, der … • gelukkig de man die …sich wohl befinden, fühlen • zich goed, lekker, gezond voelenes sich 〈3e naamval〉 wohl ergehen, sein lassen • het er goed van nemenlebe wohl!, leben Sie wohl! • vaarwel!jemandem ist nicht wohl • iemand voelt zich niet lekker3 es waren wohl hundert Kinder • het waren wel honderd kinderen‘hat er eine Chance?’ ‘Wohl kaum!’ • ‘maakt hij een kans?’ ‘Vrijwel niet!’warum wohl? • en waarom dan wel?sie hat wohl keine Zeit? • zij heeft zeker geen tijd?¶ wirst du wohl aufhören! • wil je wel eens ophouden!
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.